Beschouw dit verhaal als de toonzetting van mijn verder vertellen over de ontwikkeling
in mijn denken over sex en erotiek. Omdat vanaf den beginne de wereld van de mensen
bestaat uit mannen en vrouwen is de sexe heel belangrijk voor de ontwikkeling van
kind tot man of vrouw. Voor de beschrijving van mijn ontwikkeling tot de man die
ik geworden ben ga ik terug tot mijn kinderjaren. Tot de bronnen die mijn mannelijkheid
en mijn erotiek hebben gevoed. Als pasgeboren baby werd ik te slapen gelegd naast
mijn vijf jaar oudere zus Martha. Toen zij in de vroege morgen van 22 april 1926
wakker werd lag er een levende pop naast haar. Rond de geboorte van een kind lag
er toen in een groot gezin nog een sluier van geheimzinnigheid. De wieg voor de komende
zus of broer stond nog op de zolder. Pas in de loop van de dag werd ik daar ingelegd.
Ik zou de naam Josef krijgen omdat mijn oudste zus bij mijn doop meter was en Josefina
heette. Mijn peter - nonkel Jos, een halfbroer van mijn vader - was jarig op 3 november.
Hij wilde dat ik Hubert zou worden genoemd. Omdat 3 november de feestdag was van
Sint Hubertus. Toen pastoor Maes bij de doop vroeg naar de naam van het kind was
nonkel Jos er het vlugst bij. Omdat de pastoor haast had gaf hij geen tijd om over
de naam te bekvechten. Zo won de patroon van de jagers het pleit. Op de bewaarschool
werd ik voor het eerst verliefd; op zuster Benigna, franciscanes. Toen zij mij op
een dag een stomp gaf om mij tot spoed aan te zetten in de kleuterrij was de liefde
op slag over. Mijn moeder had veel last van migraine. Bij een aanval moest zij het
bed houden en dat gebeurde geregeld. Als kind vond ik dat heel erg. Daardoor heb
ik mijn drie zussen, vooral Martha in de kindertijd als voor mij zorgende vrouwen
ervaren. Ik probeer hiermee duidelijk te maken hoe in die warmte en zorg de grondslag
werd gelegd van mijn affectieve opvoeding. Ik wilde aan mijn moeder behagen omdat
zij wel eens ziek was en aan mijn zussen omdat ik die nodig had. Elke donderdag kregen
wij thuis Panorama en Sjors van de Rebellenclub bezorgd. Toen ik zelf nog niet kon
lezen was ik afhankelijk van een van mijn zussen om voor te lezen. Ik weet nu nog
hoe ik ijverig leerde lezen om niet meer afhankelijk te zijn. Zo kon ik al heel jong
misdienaar worden en bij de toneelclub van de Harmonie kinderrollen spelen. De Latijnse
en de Nederlandse teksten leerde ik vlot van buiten. Met al deze vaardigheden kon
ik ouders, familie en de mensen behagen. Hubert was een aardige jongen en wilde dat
ook graag zijn. Ik kon en kan van slag zijn als iemand mij niet mag. De stomp van
zuster Benigna sloeg mijn kinderlijke genegenheid stuk. Ik wens dat iedereen mij
aardig vind en dat kan natuurlijk niet. Pastoors werden door de mensen aardig gevonden
ook als het tyrannen waren. Dus lag de roeping tot pastoor in de lijn van mijn toekomstdromen.
Een aardige priester waar de mensen allemaal van zouden houden. Zo ging ik naar Hoogstraten
en werd daar een student die met professoren en medeleerlingen goed kon opschieten.
Voor de vrijetijdsbesteding werden wij ingedeeld in compagnieën. Op de speelplaats
moest je met die companen voetballen, knikkeren of kaatsen. Over de kuisheid en de
zonde van onkuisheid werd veel gepreekt en gepraat maar niets gezegd. Vrienden kwamen
mij vertellen over hun ervaringen met masturbatie. Ook over meisjes en hoe die geen
piemel hadden maar een spleet. Ik luisterde maar had verder geen enkele neiging om
op sexgebied te experimenteren. In een gebedenboek voor jongens dat in Hoogstraten
werd gebruikt stond er van alles over de deugd van kuisheid. De jongens konden het
daar knap lastig mee krijgen. Was dat niet het geval dan was die jongen een witte
raaf. Ik beschouwde mijzelf als een witte raaf in het veld van de sex en de onkuisheid
die bij elkaar hoorden. Elke morgen, voor de mis begon, zaten in Hoogstraten rijen
jongens voor de biechtstoel. Die moesten van hun zonde worden verlost om te communie
te kunnen gaan. Toen begreep ik niet waarom die jongens te biechten gingen buiten
de daarvoor vastgestelde tijden. Dat heb ik pas later kunnen duiden. Ik ben nog altijd
dankbaar dat ik een witte raaf was. Gespaard voor alle angsten en zorgen die de biechtelingen
van toen zeker hebben gekweld. In het begin van de oorlog werd ik tijdens een vakantie
verliefd. Een puberale verliefdheid waarover ik met niemand kon of durfde praten.
Mijn platonische liefde was ook te verheven om onder aardse woorden uit te spreken
tot het meisje dat mijn hart en mijn dromen op hol bracht.